Dutch Course Online Placement Test B1 Level Dutch Course Online Placement Test B1 Level (ORIGINAL) Please take note, you can take this test only one time!1. Mijn vriend en ik .... leest het boeken heeft dit boeken lezen deze boeken hebt zijn boek lees een boek2. Hoe laat is het? Vier uur vijf Vijf voor half vier Vijf voor vier Vijf uur vier Drie uur vijf Vijf voor half drie Vijf voor half vijf3. Welke zin is correct? Dit vrouw koopt boeken Deze vrouw kopt dit boeken De vrouw koopt dat boeken Die vrouw koopt deze boeken4. Wat (willen) jij eten?5. Mijn vrouw is .... Ik heb een .... vrouw. lang, lang lange, lang lange, lange lang, lange6. Peter werkt altijd donderdag.7. Ik heb een klein ...... bak baktje bakje bake8. Welke zin is correct? Ik wil vanavond maken soep Ik wil vanavond soep maken Ik wil maken vanavond soep Ik soep wil maken vanavond9. Ik ken .... boek, maar .... boeken ken ik niet. deze, die die, dat dit, deze dit, dat10. Dit huis is .... Dat is een .... huis. nieuw, oude nieuwe, oud nieuwe, oude nieuw, oud11. Dat is een mooi ....... tafelje tafeltje tafelltje tafelletje12. Waar (wonen) je vriend?13. Welke zin is correct? Maria en Peter willen kopen morgen de wasmachine in de winkel Maria en Peter willen in de winkel kopen morgen de wasmachine Maria en Peter willen morgen de wasmachine in de winkel kopen14. De winkel is gesloten 1 mei.15. Welke zin is correct? Onze buren bouwen onze huis Onze buren bouwen hen huis Onze buren bouwen hun huis16. Welke zin is correct? Zie jij deze kind? Zie jij die kind? Zie jij dat kind? Ziet jij deze kind?17. De spiegel hangt de muur.18. Waar is mijn geld? Welk geld? Ik heb niet jouw geld Welke geld? Ik heb geen jouw geld Welk geld? Ik heb jouw geld niet19. Welke zin is correct? Peter en Mark komen om 19:30 uur niet Peter en Mark niet komen om 19:30 uur Peter en Mark komen niet om 19:30 uur20. Welke zin is correct? Dat kind heeft een grote mond niet Dat kind heeft geen grote mond Dat kind heeft een niet grote mond21. Welke zin is correct? Dit zijn ons kinderen Dit zijn onze kinders Ons kinderen zijn slim Dit zijn onze kinderen22. Welke vraag is correct? Wat fiets jij? Welk fiets heb jij? Welke fiets heb jij?23. Welke vraag is correct? Waar werkt jij en jouw vriend? Waar werken jij en jouw vriend? Waar jij en jouw vriend werken?24. Welke zin is correct? De lampen hangen op het plafond De lampen hangen naast het plafond De lampen hangen aan het plafond De lampen hangen in het plafond25. Welke zin is niet correct? De winkel is geopend van 8:00 tot 16:30 uur De winkel is geopend tussen 8:00 en 16:30 uur De winkel is geopend om 8:00 tussen 16:30 uur26. 389-4= Driehonderd en vijftachtig Driehonderdvijfentachtig Driehonderdvijf en tachtig Drie honderd vijf en tachtig27. 769-2= Zevenhonderd zeven en zestig Zeven honderd zeven en zestig Zevenhonderdzevenenzestig28. Hoe laat is het? Zeven voor zes Vijf voor half vijf Vijf over half zes Vijf over half vijf Vijf voor half vijf29. Wanneer (beginnen) jullie vakantie?30. Welke zinnen zijn correct? De spiegel hangt aan de muur niet. De lamp staat niet op de tafel De spiegel hangt niet aan de muur. De lamp staat op de tafel niet De spiegel niet hangt aan de muur. De lamp niet staat op de tafel De spiegel hangt niet aan de muur. De lamp staat niet op de tafel De spiegel hangt aan geen muur. De lamp staat op geen tafel31. Welke zin is correct? Onze auto is niet snelle auto Onze auto is niet snelle Onze auto is geen snel Onze auto is niet de snelle auto Onze auto is geen snelle auto Onze auto is de niet snelle auto Onze auto is een snelle auto niet63. Welke zin is correct? Daar staan onze kinderen. Zie jij ze ook? Daar staan onze kinderen. Zie jij hem ook? Daar staan onze kinderen. Zie jij haar ook? Daar staan onze kinderen. Zie jij zij ook?33. Welke zin is correct? Mag ik dit aan jou geven? Mag ik dit aan jouw geven?34. Welke zin is correct? Deze taxi is voor ons Deze taxi is voor onze35. Welke zin is correct? Dit huis is van ons Dat huis is van onze36. Welke zin is correct? Ik spreek even goed Nederlands dan jij Ik spreek goeder Nederlands dan jij Ik spreek even goed Nederlands als jij Ik spreek goed Nederlands als jij37. Welke zin is correct? Wij rijden snel dan jullie Wij rijden even sneller dan jullie Wij rijden sneller dan jullie Wij rijden sneller als jullie38. Welke zin is correct? Mijn collega werkt niet morgen Mijn collega werkt morgen niet Mijn collega niet werkt morgen Mijn collega werkt geen morgen39. Willem spreekt goed Nederlands. Hij is de (goed) van onze klas!40. Welke zin is correct? Ik uitnodig morgenavond mijn vrienden Ik nodig morgenavond mijn vrienden uit Ik nodig morgenavond uit mijn vrienden Ik nodig uit morgenavond mijn vrienden41. Welke zin is correct? De studenten maken in het weekend af hun huiswerk thuis De studenten maken in het weekend hun huiswerk thuis af De studenten maken hun huiswerk af in het weekend thuis De studenten maken af in het weekend hun huiswerk thuis De studenten afmaken in het weekend hun huiswerk thuis42. Welke zin is correct? Waar uitstapt jullie vriend? Waar stapt jullie vriend uit? Waar jullie vriend uitstapt? Waar uitstappen jullie vriend?43. Mijn vriend is aan het koken. Wat betekent deze zin? Mijn vriend kan niet goed koken Mijn vriend is bezig met koken Het eten is bijna klaar Vandaag hebben wij geen eten Mijn vriend is een koker44. Welke zin is correct? Onze studenten zijn aan het leren Nederlands Onze studenten zijn Nederlands aan het leren Onze studenten zijn aan het Nederlands leren45. Welke zin is correct? Mijn collega's zijn met Engels bezig leren Mijn collega's zijn bezig met Engels leren Mijn collega's zijn met bezig Engels leren Mijn collega's zijn met bezig leren Engels46. Welke zin is niet correct? Onze postbezorger komt gisteren om 18:30 uur Onze postbezorger komt morgen om 18:30 uur Onze postbezorger zal morgen om 18:30 uur komen47. Welke zin gaat over de toekomst? Onze vrienden zijn 1 uur aan het lunchen Onze vrienden gaan om 1 uur lunchen48. Welke zin gaat niet over de toekomst? Mijn collega's en Peter zijn hun opdracht aan het doen Mijn collega's en Peter zullen hun opdracht doen Mijn collega's en Peter gaan hun opdracht doen49. Wie is klaar met de oefening? Philippe doet zijn oefeningen Bernard is zijn oefeningen aan het doen Yvonne heeft haar oefeningen gedaan Marina gaat haar oefeningen doen50. Jij bent op bezoek bij jouw buren. Jullie zitten aan de eettafel. Jij bent klaar met het eten. Wat zeg jij? Bedankt, ik gegeten lekker Bedankt, het eten is lekker