Skip to content
Dutch Courses Online >
Dutch levels
Dutch Courses Online
Dutch Course A1 Level
Dutch Course A2 Level
Dutch Course B1 level
Dutch Placement Test
Civic Integration Exam
Dutch Certificate
Online Learning
Course Planners
Online Dutch Courses
Reviews
Test
Free
Method
Contact
SDE Placement Test A2 Step 1
Dutch Course Online
2020-04-12T19:35:35+02:00
SDE Placement Test A2 Step 1
DA/e SDE Placement Test A2 Step 1 -new
1. Philippe ....
is het boek
heb dit boeken
heb deze boeken
hebt zijn boek
heeft deze boeken
2. Hoe laat is het?
Tien over half negen
Tien over half tien
Acht voor tien
3. Welke zin is correct?
Dit vrouw koopt schoenen
Deze vrouw kopt dit schoenen
De vrouw koopt dat schoenen
Die vrouw koopt deze schoenen
4. Waar (wonen)
jij?
5. Mijn haar is .... Ik heb .... haar
lang, lang
lange, lang
lange, lange
lang, lange
6. Ik heb een afspraak
vrijdag
7. Ik heb een mooi klein ......
tafel
tafelje
tafeltje
tafelke
8. Welke zin is correct?
Ik ga kopen een huis
Ik ga een huis kopen
Ik ga deze huis kopen
9. Zij kent .... mevrouw, maar .... mevrouw kent zij niet
dat, deze
die, dat
die, deze
dat, dit
10. Die hond is .... Dat is een .... hond
oud, oud
oude, oud
oude, oude
oud, oude
11. Dat is een mooi .......
huistje
huisje
huiztje
huizje
12. Waar (komen)
jij vandaan?
13. Welke zin is correct?
Ik wil morgen een koelkast kopen
Ik wil kopen morgen een koelkast
Ik wil kopen een koelkast morgen
14. Ik heb een afspraak
10 uur
15. Welke zin is correct?
Hij maakt die huiswerk
Ik maak mij huiswerk
De studenten maken hun huiswerk
16. Welke zin is correct?
Heb jij dat pen?
Heb jij uw pen?
Heb jij die pen?
Zie jij het pen?
17. Ik woon
Nederland
18. Mag ik uw pen even lenen? Ik ... iets opschrijven.
kan
wil
mag
19. Welke zin is niet correct?
Jij hebt een pen niet
Jij hebt de pen niet
Jij hebt geen pen
20. Welke zin is correct?
Deze auto heeft geen dak
Dat auto heeft het dak niet
Die auto heeft een dak niet
21. Welke zin is correct?
Dit is onze kinderen
Dit zijn onze kinders
Ons kinderen zijn slim
Dit zijn onze grote kinderen
22. Welke vraag is correct?
Wat boek heb jij?
Welke boek heb jij?
Welk boek heb jij?
23. Welke vraag is correct?
Waar werkt jij?
Waar werken jij?
Waar werk jij?
24. Welke zin is correct?
Ik woon op het station
Ik woon over het station
Ik woon achter het station
Ik woon om het station
25. Welke zin is niet correct?
De winkel is van 13:00 tot 13:30 gesloten
De winkel is tussen 13:00 en 13:30 gesloten
De winkel is om 13:00 en 13:30 gesloten
26. 82-5=
Zeventig en Zeven
Zevenenzeventig
Zeven en zeventig
27. 229-8=
Tweehonderd eenentwintig
Twee honderd een en twintig
Tweehonderdeenentwintig
28. Hoe laat is het?
Zeven voor zes
Vijf voor half vijf
Vijf over half zes
29. Hoe laat (vertrekken)
de bus?
30. Welke zinnen zijn correct?
De lamp hangt op het plafond. De computer staat op de tafel
De lamp hangt aan het plafond. Het schilderij hangt op de muur
Het schilderij hangt op de muur. De computer staat op de tafel
Het schilderij hangt aan de muur. De computer staat op de tafel
De lamp hangt aan het plafond. De computer staat aan de tafel
31. Philippe en Maurice .... .... .... docenten.
zijn een goede
bent goede
is goed
ben de goede
zijn goede
zijn de goed
32. Werk jij?
Nee, ik werken niet
Nee, ik niet werk
Nee, ik werk geen
Nee, ik geen werk
Nee, ik werk niet
Nee, ik werkt niet
33. Bent u mijn leraar?
Nee, je hebt niet jouw leraar
Nee, u bent niet jouw leraar
Nee, u bent niet mijn leraar
Nee, u bent geen mijn leraar
Nee, u bent niet uw leraar
Nee, ik ben jouw leraar niet
Nee, ik heb jouw leraar niet
Nee, ik niet ben mijn leraar
Nee, ik niet ben jouw leraar
34. Ziet u mij?
Nee, ik niet zie uw
Nee, ik niet zie u
Nee, ik niet zie jou
Nee, ik zie niet u
Nee, ik zie niet jou
Nee, ik zie u niet
Nee, ik zie uw niet
Nee, ik zie geen u
Nee, ik zie geen uw
Nee, ik zie jij niet
35. Heeft u het boek?
Nee, ik heb niet boek
Nee, ik geen heb het boek
Nee, ik heb geen het boek
Nee, ik hebben geen boek
Nee, ik heb geen boek
Nee, ik geen boek heb
Nee, ik heb het boek niet
Nee, ik niet heb het boek
Nee, ik geen heb het boek
Nee, ik heb een boek niet
36. Heb jij de auto?
Nee, ik heb niet auto
Nee, ik geen heb de auto
Nee, ik heb niet de auto
Nee, ik niet heb de auto
Nee, ik heb geen auto
Nee, ik geen auto heb
Nee, ik heb de auto niet
Nee, ik niet heb de auto
Nee, ik geen heb de auto
Nee, ik heb een auto niet
36. Heeft u suiker?
Nee, ik heb niet suiker
Nee, ik geen heb suiker
Nee, ik geen suiker
Nee, ik heb de suiker niet
Nee, ik suiker niet
Nee, ik ben geen suiker
Nee, ik heb een suiker niet
Nee, ik heb geen suiker
Nee, ik hebben geen suiker
Nee, ik niet heb suiker
37. Heb jij werk?
Nee, ik heb niet werk
Nee, ik ben geen werken
Nee, ik geen werk
Nee, ik niet werk
Nee, ik heb het werk niet
Nee, ik heb de werk niet
Nee, ik heb een werk niet
Nee, ik heb geen werk
Nee, ik hebben geen werk
Nee, ik werk geen
Nee, ik niet heb werk
38. Ziet u dat huis?
Nee, ik zit niet op dat huis
Nee, ik zie niet dat huis
Nee, ik zie geen dat huis
Nee, ik zit geen huis
Nee, ik niet zie dat huis
Nee, ik zie de huis niet
Nee, ik zie die huis niet
Nee, ik zie dat huis niet
Nee, ik zie dat niet huis
Nee, ik zie dat geen huis
Nee, ik zie deze huis niet
39. Woont u in het grote huis?
Nee, ik woon niet in een groot huis
Nee, ik woon in geen grote huis
Nee, ik woon in het grote huis niet
Nee, ik woon in niet het grote huis
Nee, ik niet woon in het grote huis
Nee, ik woon geen grote huis
Nee, ik woon in een groot geen huis
Nee, ik woon niet in het grote huis
Nee, ik woon in niet grote huis
40. Is uw huis groot?
Nee, mijn huis is groot niet
Nee, mijn huis is geen groot
Nee, mijn huis is niet grote
Nee, mijn huis is geen grote
Nee, mijn huis is niet groot
Nee, uw huis is niet groot